Een week lang eten
we nu elke avond een leuke hoeveelheid bessen van de Japanse wijnbes
(Rubus phoenicolasius). Van alle bessen, die ik tot nu toe probeerde te laten groeien,
zijn dit wel de gemakkelijkste en de lekkerste en je vindt ze niet in
de winkel.
Jaren geleden
plantte ik een stek aan de binnenkant van onze schutting. Deze lag
toen nog aardig in de zon, waardoor de opbrengst na een paar jaar
goed was. Geleidelijk werd deze plek te donker, waardoor de plant
besloot zich via uitlopers naar de zonnigste kant van de schutting te
begeven, waar hij nu gedijt als nooit tevoren.
Plaats een stek dus
zoveel mogelijk in de zon en daar, waar hij flink de ruimte heeft om
tegen een schutting of gaas te worden geleid. Hij vormt elk jaar
nieuwe, stevige uitlopers waaraan de vruchten zich ontwikkelen. De
takken van het jaar zijn in de winter afgestorven en deze moet je in
het vroege voorjaar afknippen. Dat is ook het enige moment, waarop je
last kunt hebben van de vele stekels op de takken, doe dat dus met
tuinhandschoenen aan. Ook als je de nieuwe, snelgroeiende takken
aanbindt, moet je oppassen voor deze stekels.
Als de vruchten
eenmaal rijp zijn, dat wil zeggen echt rood, dan pluk je ze
moeiteloos, ze laten heel gemakkelijk los. De plant heeft nooit
ziektes of vraat, is dus heel gemakkelijk.
Ook de vogels laten
deze plant hier met rust, wat me eigenlijk verwondert. Ik denk dat ze
op de druiven wachten.
De vruchtjes smaken
goed, zoet met een prettig zuurtje, je hoeft geen suiker toe te
voegen.
Uitlopers kun je
oppotten en weggeven aan een liefhebber.