donderdag 27 februari 2014

Mossen (3): groot rimpelmos in je tuin.


Het groot rimpelmos (Atrichum undulatum) is een vrij algemeen mos, dat je ook op beschaduwde plekken in je tuin kunt aantreffen. De donkergroene zoden vallen best op; ik vind ze aan de noordkant van ons huis op de grond en in potten rond jonge, opgepotte boompjes.
Ik noemde het vroeger altijd “sterretjesmos” en zo zullen kinderen het ook gauw noemen. Maar het gewone sterrenmos heeft geen gerimpeld blad. En als het mos jong is, is het weer nauwelijks te onderscheiden van klein rimpelmos en dat geeft aan, dat je ook bij de gewoonste mossen nooit zeker van je zaak kunt zijn.

je ziet hier de rimpels in de blaadjes
Maar het hier besproken mos dat ik in mijn tuin aantref, is vrijwel zeker het groot rimpelmos. Op dit moment zijn de kapsels, de sporendoosjes, ruimschoots aanwezig en ik ben vooral onder de indruk van de, nog niet uitgerijpte, mooie donkerrode dekseltjes. Op sommige ervan zie je het vliesje, het huikje, nog zitten. Zie hieronder.


Mossen hebben niet, zoals vaatplanten, die later in de evolutie zijn ontstaan, een vochtafstotende, wasachtige huid, die meer bescherming zou bieden. Nee, hun opperhuid bestaat uit een laag die slechts één of enkele cellen dik is, waardoor vocht en voedingstoffen worden opgenomen. Het is duidelijk, dat de kwetsbaarheid voor verontreinigingen hierdoor ook groot is, waardoor mossen een goede graadmeter zijn voor de luchtkwaliteit.
Vocht staan ze bij droogte even gemakkelijk weer af, zodat ze dus snel uitdrogen. Mossen, en zeker het groot rimpelmos, zijn moeilijk te herkennen in uitgedroogde toestand.

Het eerder besproken dikkopmos en het groot rimpelmos, behoren tot de bladmossen. En deze worden weer ingedeeld in veenmossen, slaapmossen (o.a. dikkopmos) en topkapselmossen, zoals het groot rimpelmos.
Hieronder zie je goed, dat dit mos een topkapsel maakt aan de top van een afzonderlijk plantje.

topkapseltje groot rimpelmos

Voor mijn eerdere blogs over mossen, klik hier.
Voor een uitstekende inleiding in de wereld van de mossen kijk op de site van Yavannah.




vrijdag 21 februari 2014

De boerenkrokus en de sneeuwklokjes.

Crocus tommasinianus
Van het vroegbloeiende botanische krokusje Crocus tommasinianus wordt gezegd, dat het zich royaal uitzaait. Op plekken waar dit inderdaad lukt, kan het een schitterend effect geven, al die tere, licht blauw-paarse bloemetjes bij elkaar. Hij wordt ook wel boerenkrokus genoemd en komt oorspronkelijk uit zuidelijker streken. Bij mij is hij in de loop der jaren vrijwel verdwenen, hoewel ik dit jaar weer een aantal exemplaren op de oude plek terugzag. Ik denk dat dit krokusje toch wel wat meer zon en kalk wil, dan mijn tuin kan bieden.

Crocus tommasinianus Ruby Giant
Een wat donkerder familielid van dit bolgewasje, de Crocus tommasinianus Ruby Giant, plantte ik zes jaar geleden. Deze handhaaft zich beter, het blijft een groepje, alhoewel ik geen zaailingen zie. Van deze soort zegt de catalogus dat hij goed tegen regen en wind kan.



De gewone sneeuwklokjes doen er ook betrekkelijk lang over om flinke pollen te vormen. Ik vind het prachtig als ze niet zo iel in een groepje staan. Je kunt de pollen, als je dat wilt, delen en opnieuw uitplanten, maar dan wel als de bloei ten einde is. Je ziet dan nog goed waar ze staan en waar je wilt, dat ze gaan staan.

zondag 16 februari 2014

Mossen (2): iedereen kent dikkopmos.


Dikkopmos is een algemeen voorkomend mos in tuinen, bermen, bossen, het groeit op steen, schors en op de grond. Iedereen komt het wel tegen, het kan met hele mooie vormpjes een plek begroeien. De witte topjes aan het eind zijn karakteristiek, hoewel ook andere – minder vaak voorkomende mossen dit kenmerk hebben. En dat maakt het met zekerheid determineren altijd onzeker, zie de opmerking van Albertine hieronder bij de reacties.
Dikkopmos (Brachythecium rutabulum) is een zogenaamd slaapmos: het vormt matten met meest liggende mosstengeltjes.


Het leukste van mossen is wel het kapselen. Mensen hebben het wel over “bloeiend mos”, maar mos kan niet bloeien. Planten met bloemen ontstonden pas veel later in de evolutie, in de tijd daarvoor waren er mossen, wolfsklauwen, paardenstaarten, en die maakten kapsels met sporen om zich voort te planten.
Wanneer bij mosplantjes bevruchting heeft plaatsgevonden, vormt zich een sporenkapsel (sporofyt) waarin veel sporen zitten. Het sporendoosje wordt afgesloten met een dekseltje waarop een soort snaveltje. En daaroverheen bevindt zich een heel dun vliesje: het huikje.

In het midden twee kapseltjes met wittige huikjes.
In het begin is een sporenkapsel nog dun en groen, maar later groeit het uit, het rijpt. Het huikje laat los en wordt afgeworpen, later wordt ook het dekseltje afgestoten. Bij veel bladmossen worden de sporen in het doosje dan nog beschermd door een soort tandjes (peristoom). Onder gunstige, droge omstandigheden buigen die tandjes naar buiten waardoor de sporen naar buiten kunnen om door de wind te worden verspreid. Bij verschillende mossoorten zien de sporendoosjes, deksels en huikjes er weer anders uit, waardoor je ze – onder vergroting – kunt herkennen.
Bij het dikkopmos zie je in januari al mooie, uitgegroeide sporen. In het centrum van bovenstaande foto zie je een kapsel, dat bezig is een bleek, snavelvormig huikje af te werpen. Linksmidden zie je nog een jong, groenig kapseltje.De andere kapseltjes zijn nog stevig afgesloten met het dekseltje.

Een maand later, nu dus, zijn vrijwel alle dekseltjes afgeworpen en zie je duidelijk de peristoomtandjes.

Peristoomtandjes op kapselmond, rechts blad van groot rimpelmos.
Aanvankelijk had ik zelfs bij dit eenvoudige mos problemen met het determineren. Op de tweede foto met de puntvormige dekseltjes meende ik dat het de snaveltjes van het gesnavelde klauwtjesmos waren. Verwarring van dikkopmos met dit mos komt vaker voor. Maar bij het gesnavelde klauwtjesmos zijn de snaveltjes toch echt wel explicieter en bovendien heet het niet voor niets klauwtjesmos: de blaadjes zijn wat gekromd, vooral ook zichtbaar aan de uiteinden. En het is duidelijk dat dat niet het geval is bij de hier getoonde plantjes.

Als mosjes door droogte inkrimpen, kan je ze niet meer goed bekijken Deze tijd is dus wel heel geschikt. En: fotograferen en uitvergroten op de computer: de meest simpele manier om ze goed te bekijken.

Zelfs als je slechts een klein balkon hebt, kan je in een beschaduwd hoekje een steen met mos laten begroeien. Op een braakliggend- of bouwterrein terrein zie je soms een mooi begroeide steen die je zonder de omgeving schade toe te brengen kunt meenemen.


Ik ben geen fan van het verzamelen van mos in bossen, dan schaad je het ecosysteem, het gaat in de tuin meestal dood en het is nog verboden ook. Met enig geduld groeit mos vanzelf op een steen of in een pot.
Hierboven een steen, die vanzelf met mos begroeid is geraakt.

En tenslotte het muurtje in onze tuin, dat na een jaar of acht leuk begroeid is.
Je ziet er meer mossoorten gecombineerd met muurleeuwenbekje.
Van links naar rechts: fijn laddermos, muurleeuwenbekje, kapselend dikkopmos.
Het is al leuk als je zo nu en eens wat rond speurt naar het dikkopmos, dat je vaker zult zien dan je denkt. Je gaat dan ook andere mossen zien, en je wordt nieuwsgierig naar deze bijzondere miniwereld.

vrijdag 7 februari 2014

Nieuw boek van Piet Oudolf: inspiratie voor natuurlijk ogende tuinen.


We denken misschien dat we al allerlei tuinwerkzaamheden kunnen gaan uitvoeren alsof het écht voorjaar is. Maar het is verstandiger nog minstens een maand te wachten met het afknippen van stengels en dergelijke: zeer strenge nachtvorsten in maart zijn niet uitzonderlijk. Ik heb mijn lesjes ooit wel geleerd en rem mijzelf af, terwijl mijn handen soms jeuken. Waar mooie voorjaarsbolletjes gaan verschijnen, knip ik wel wat stengeltjes, want ik wil het volle zicht hebben op deze charmante vroegbloeiertjes.
Intussen ga ik lezen: ik heb mijzelf kunnen verblijden met het ultieme tuinboek voor adepten van de natuurlijke manier van tuinieren. Hierbij bedoel ik díe manier van tuinieren, die zo dicht mogelijk staat bij hoe het in de natuur toegaat. Kunstmest en bestrijdingsmiddelen zijn taboe.
De tuin ziet eruit alsof moeder natuur het zo heeft gearrangeerd.
Dé grootmeester die deze kunst beheerst is al jaren de internationaal bekende Nederlandse tuinarchitect Piet Oudolf, wonend in het Gelderse Hummelo. Hij is niet alleen een meester in het arrangeren en vormgeven van planten in tuinen en plantsoenen, hij heeft ook een zeer grote plantenkennis van sterke, natuurlijk aandoende vaste planten, die het hele jaar door, ook als ze aftakelen, mooi zijn. Hij verweeft ook altijd grassen in zijn plantencombinaties. Het zegt genoeg, dat hij een aantal jaren geleden gevraagd is voor het ontwerpen van een herinneringstuin op de Ground Zero in New York, de plek, waar op 11 september 2001 het World Trade Center werd verwoest door een terroristische aanslag.
Samen met Noël Kingsbury schreef hij vorig jaar een nieuw boek: "Plannen en Planten", waarin hij zijn werkwijze toelicht, uitgebreid schrijft over de planten die hij gebruikt, en dit vergezeld van prachtige foto's.
Eén waarschuwing: het boek is niet goedkoop (net geen 40 euro) en in een recensie lees ik dat het meer een boek is voor de professional en de gevorderde tuinliefhebber...

Wat toegankelijker is een vijftien jaar eerder door hen beiden geschreven boek “Ontwerpen met Planten”, nu nog slechts tweede hands te verkrijgen . Dit boek behoort tot mijn meest geraadpleegde tuinboeken, ik heb er veel van geleerd. Het is prachtig geïllustreerd en vertelt veel over ontwerpen en over structuureigenschappen van planten: stengels, bloemen, kleuren, silhouet enz.


Wanneer je behoefte hebt aan inspiratie bij de aanleg van een nieuw stuk tuin, wanneer je wat nieuw impulsen wilt om je tuin nog spannender te maken: denk aan Piet Oudolfs boeken.
Ook wanneer je geen tuin hebt, maar wel hogelijk geïnteresseerd bent in natuurlijk tuinieren, geniet en leer van deze boeken: wie weet, komt ooit die tuin :-)